Het bezoek van Maria aan Elisabet is in de hele opbouw van Lucas’ kindsheidsevangelie het logische gevolg van de boodschap van de engel aan Zacharias en Maria. De engel heeft een teken gegeven: de zwangerschap van Elisabet. Daarom vertelt Lucas nu dat Maria het teken gaat waarnemen. Bovendien is het verhaal van de ontmoeting tussen de twee vrouwen ook een gelegenheid om de figuur van Jezus verder uit te tekenen. Door haar houding in het hele verhaal wordt Maria ook een voorbeeld voor alle gelovigen.
Het loflied van Maria
Maria uit haar vreugde om het hele gebeuren in een prachtig lied, dat algemeen gekend is met de Latijnse benaming ‘Magnificat’. Het wordt dagelijks gebeden of gezongen in het avondgebed van de kerk. (1)
Men neemt aan dat het ‘Magnificat’ een lucaanse bewerking is van een oud christelijk be-vrijdingslied, dat vooral gezongen werd door de ‘armen’, de ‘anawim’, o.a. in joods-christelijke gemeenten van Jeruzalem. De inhoud van dat lied wordt dan met enkele woorden toegepast op Maria: ‘Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan.’
Oude teksten
Voor het maken van dit lied hebben christenen in de eerste eeuw zich ten overvloede geïnspireerd aan motieven, woorden en begrippen uit het Oude Testament.
Op de eerste plaats is er een ander lied, dat wellicht als model gediend heeft, het lied van Hanna (1 Sam. 2, 1-10) . De woordelijke overeenkomsten tussen het danklied van Hanna en het ‘Magnificat’ zijn niet zo groot. De verwantschap in sfeer en stijl is echter zo sterk, dat een lezer met een joodse achtergrond ongetwijfeld aan het danklied van Hanna gedacht heeft, bij het horen of lezen van de tekst van Lucas. Hanna, de moeder van Samuël, was onvruchtbaar, tot God haar gebed verhoorde. Haar geschiedenis is een van de vele verhalen over ‘onvruchtbare vrouwen’, die voorafgaan aan wat met Maria en Jezus gebeurde. Hanna zingt haar vreugde uit in een lied, dat best ‘model’ mag genoemd worden voor het ‘Magnificat’. Wel is de lofzang van Maria veel persoonlijker en meer herkenbaar voor ieder die het leest of zingt.
Verder is de lofzang van Maria als een puzzel van woorden en citaten uit het Oude Testament . Lucas heeft er een kunstig en kundig opgebouwd gedicht van gemaakt, gaaf naar opbouw en inhoud, een echt ‘leerhuis’-werkstuk.
God is er voor de armen
De inleiding van het lied is een korte lofbetuiging. De mens staat voor God om Hem lof te brengen. Die mens is vooreerst Maria, maar ook de ‘arme’ uit de eerste eeuw en de gelovige mens van vandaag. God wordt geprezen om een van zijn meest fundamentele eigenschappen: Hij is ‘redder’.
In de eerste strofe wordt de reden van Maria’s vreugde en dank aangebracht. Die reden ligt in God. Daarom worden een aantal hoedanigheden van God geschetst. God ‘heeft oog gehad voor mij’ en Hij heeft ‘grote dingen voor mij gedaan’. ‘Zien’ en ‘handelen’ zijn een samenvatting van Gods heilvolle nabijheid bij de mensen. Hij ‘ziet’ wat mensen nodig hebben en ‘handelt’ ernaar. Dat is de God die gezegd heeft in Exodus 3, 7-8: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden. Daarom ben ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden.’
Die aandacht van God richt zich naar ‘zijn minste dienares’, letterlijk iemand van ‘lage toestand’. Zo vertaalt men het Hebreeuwse ‘anawim’. Meestal worden zij de ‘armen’ genoemd. Letterlijk zou men ook kunnen vertalen: de ‘gebogenen’. Dit ‘gebogen’ gaan heeft een dubbele betekenis. Vooreerst wijst het op een ‘gebogen, gebukt’ gaan onder de macht van andere mensen. Dat is het lot van hen die slachtoffer zijn van religieuze, materiële, economische, sociale en politieke onderdrukking.
Daarnaast heeft ‘anawim’ ook een religieus-spirituele betekenis. Het is de houding van mensen die ‘het hoofd buigen voor God’, zij die in hun levenshouding op God gericht zijn. Men ziet hen bij het bidden vaak letterlijk ‘het hoofd buigen’. Beide betekenissen kunnen goed samengaan. In een situatie van onderdrukking en uitbuiting voelt men soms goed aan wat God wil: dat mensen ‘rechtop’ kunnen staan, tot hun recht kunnen komen. De maatschappelijke consequentie van het godsgeloof wordt zo heel duidelijk.
Van God wordt ook gezegd dat Hij ‘machtig’ is, ‘heilig’ en ‘barmhartig’. Zijn ‘macht’ komt tot uiting in de grote dingen die Hij doet. ‘Heiligheid’ is de aanduiding van Gods unieke wezen. Daarin is Hij helemaal anders dan de mensen. Mensen die zich door God laten aantrekken, worden door Hem geheiligd. Hij is hun tot heil. Ook Jezus wordt ‘heilig’ genoemd. Tenslotte is God ook ‘barmhartig’. Zijn barmhartigheid richt zich tot ‘al wie hem vereert’.
Die ‘verering’, ook wel genoemd ‘de vreze Gods’, is de grondhouding van de gelovige mens die God erkent als ’transcendent’, overstijgend, helemaal anders. God trekt zich de nood van de mensen zo aan dat het zijn eigen nood wordt. Mensen ‘gaarne zien’ wordt ‘grote dingen doen’ voor hen, ‘van geslacht op geslacht’.
Die woorden worden toegepast op Maria. Zij is de verpersoonlijking geworden van de armen, de ‘mensen van lage toestand’. Zij is het type van de gelovige, ontvankelijke mens, voor wie God levenwekkend nabij is en ook richtinggevend. ‘Alle geslachten zullen haar voortaan gelukkig prijzen’, niet omwille van haar verdiensten, maar wel om wat haar van godswege aan genade is te beurt gevallen.
Concrete bevrijding
De tweede strofe maakt het bevrijdend nabij zijn van God concreet, in een zestal werkwoorden. De werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd. Dat geeft goed aan dat het niet alleen gaat over Maria en haar tijd, maar dat God doorheen heel de geschiedenis zo handelt. Het zijn a.h.w. een zestal krachtlijnen van de geschiedenis van God met de mensen.
De inhoud van deze strofe is duidelijk. Gods keuze is ondubbelzinnig. Hij keert zich tegen wie ‘zich verheven wanen’, ‘heersers’ en ‘rijken’. Hij staat aan de zijde van ‘wie gering is’ en ‘wie honger heeft’. Zij mogen weten dat hun leven en hun geluk uit de handen van God komt. Doordat God het voor hen opneemt, worden die kleine mensen groot. Daarin toont God ‘zijn macht en de kracht van zijn arm’. Maria bezingt God omdat Hij ingaat tegen het streven (van vele mensen) naar eigen belang, eigen macht en eigen rijkdom. Wie God daarin volgt, brengt een ommekeer van de maatschappelijke orde ter sprake en tracht die ook te beleven.
Het besluit van het lied vat alles nog eens samen. De gedachten uit de twee strofen worden in de geschiedenis van Israël geplaatst vanaf ‘Abraham’ tot ‘zijn nageslacht tot in eeuwigheid’. Wat in de lofzang van Maria bezongen wordt, geldt voor alle eeuwen, voor alle mensen, ‘zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd’. Uit die geschiedenis kan een mens hoop en vertrouwen putten voor de toekomst.
Een ‘opstandig’ lied
Het ‘Magnificat’ is dus niet zomaar een vroom en braaf gedicht. Het is een ‘opstandig’ lied in een dubbele zin.
Eerst en vooral bezingt het de ‘opstand’ van armen en kleinen tegenover machtigen en rijken. In die zin is het zelfs een ‘revolutionair’ lied. Wie in God gelooft, brengt een ommekeer, een revolutie teweeg. Immers, God zelf is ‘revolutionair’ in zijn keuze en in zijn handelen.
Daarnaast is de lofzang een lied van ‘opstanding’. Hij bezingt de weg waarlangs mensen kunnen opstaan uit verdrukking, lijden en dood. Het is een echt verrijzenislied.
Wanneer dit oud christelijk lied door Lucas in de mond wordt gelegd van Maria, tekent hij daarmee een prachtig Mariabeeld. Maria is een gelovige vrouw, voor wie geloven een keuze inhoudt die samenvalt met de keuze van God zelf. Maria is ook een ‘opstandige’ vrouw, in de twee betekenissen van het woord. Zo mag zij voorbeeld zijn voor de gelovigen van alle tijden.
Ook wordt in dat lied de zending van Jezus prachtig weergegeven. Hij zal beleven wat van God gezegd wordt. Zijn zending is reeds begonnen in Maria’s uitverkiezing. Ze kan door gelovige mensen gedurende alle eeuwen worden voortgezet.
Maria
In Maria ziet Lucas de vertegenwoordigster van de ‘anawim’, de ‘gebogen mensen’. In haar ziet hij ook de verpersoonlijking van de ideale christengemeente die helemaal openstaat voor wat God wil. Tot op vandaag kan het loflied van Maria mensen bewust maken van situaties van onrecht, machtsmisbruik en onderdrukking en bij hen het besef doen groeien dat het anders moet en kan. God kiest niet voor machtsstreven, verwaandheid en bezitsdrang. Dat bewustzijn raakt het leven zelf. God kiest voor leven, niet alleen in Jezus, maar ook in alle mensen die open staan voor zijn nabijheid. Die keuze wordt niet ervaren als iets dat uit de hemel neerdaalt, maar wel als een manier om naar het leven te kijken, dat zich hier en nu afspeelt.
De woorden van het ‘Magnificat’ voeden het verlangen dat in mensen leeft, om te mogen leven, om bemind te worden en lief te hebben. Wie ‘gebogen’ staat voor God, d.w.z. wie open staat voor zijn nabijheid, kan in zich de kracht ontdekken om – net als Maria – te kiezen voor het leven en de vreugde om dat leven uit te zingen.
Luc Maes