Ontstaan en ontwikkeling van de abdij Roosenberg

De oudste sporen van bewoning van Waasmunster dateren uit de GalloRomeinse tijd. De oudste vermelding van de plaats dateert uit 1019. Een charter van de Sint-Baafsabdij te Gent somt dan goederen en relikwieën op te Wasmonasterium. Deze naam is een samenstelling van de begrippen ‘wasu’, in de betekenis van drassige grond, en ‘monasterium’, dat duidt op een kloostergemeenschap. Uit welke periode dit oorspronkelijke klooster dateert is niet met zekerheid vast te stellen. Het is mogelijk al in het begin van de 9de eeuw opgericht toen de kerstening van het Land van Waas in volle gang was.

Dit klooster lag op een beboste hogere rug bij de oever van de Durme. Vanaf deze cuesta had men destijds een mooi en weids uitzicht op de Vlaamse vallei. Door de vroege aanwezigheid van een klooster (monasterium – munster), waaraan het latere dorp Waasmunster zijn naam dankt, vervulde de plaats destijds een belangrijke rol als kerkelijk knooppunt in het Land van Waas, Het was wellicht het eerste in de streek, voordat de andere kerkelijke centra, Beveren, Rupelmonde en Temse opkwamen. Dit eerste ‘monasterium’ te Waasmunster moet men zich overigens niet te omvangrijk voorstellen. Het was eerder een kleinschalig kloostertje met een ‘hospitaal’ of onderkomen voor passanten, opgericht in een periode dat het werk van barmhartigheid ‘de
vreemdelingen herbergen’ hoog in het vaandel stond. De grote heirweg tussen Antwerpen en Gent liep destijds – dat zou trouwens duren tot in de 18de eeuw – over Waasmunster. Men mag er van uitgaan dat talrijke reizigers en kooplui, na ongeveer een dagtocht vanuit een van beide steden, hier konden overnachten. Dat gold ook voor schippers op de Durme, vooral in een tijd dat vervoer over water gemakkelijker en veiliger was dan verkeer over land. Daarnaast zal de kleine kloostergemeenschap zich hebben toegelegd op het verplegen en verzorgen van zieken en behoeftigen.

Over de geschiedenis van dit gasthuis, bemand door monniken en aanvankelijk ‘Hoogendonck’ genoemd is verder weinig bekend. Wel blijkt uit oorkonden dat het in de 12de eeuw aanzienlijke eigendommen bezat, ondermeer 22 bunders (bijna 30 hectaren) akkers en weiland te Waasmunster en een grote hofstede te Sint-Niklaas. Ook buiten deze parochies kon dit klooster beschikken over verspreid liggende gronden. Maar in het begin van de 13de eeuw kwam deze kloostergemeenschap te Waasmunster in een minder gunstig daglicht te staan. Ze ging bij zowel het wereldlijk als kerkelijk gezag door voor een slecht bestuurde instelling die niet langer voldeed aan haar belangrijkste taken: het verwelkomen en verzorgen van passanten, zieken en behoeftigen. Bovendien gingen de monniken weinig efficiënt en zelfs verkwistend met hun eigendommen om. Het was trouwens een algemeen verschijnsel in het begin van de 13de eeuw dat veel buitenstaanders
zich ergerden aan de gang van zaken in talloze kloostergemeenschappen. De kloosters en vooral de grote abdijen op het platteland gingen toen meer dan ooit door als comfortabele onderkomens voor adellijke zonen en dochters op zoek naar een beschermd, maar zeker geen al te streng bestaan.

Dit alles baande in de 13de eeuw de weg voor kloosterorden van een heel nieuw type, vooral de bedelorden. Die prezen en beleefden de armoede als de ideale weg naar heiligheid. De orde van de franciscanen werd gesticht in 1209, die van de dominicanen in 1216, van de karmelieten in 1245 en van de augustijnen in 1256. De opkomst van die orden was niet louter een reactie op de decadente traditionele kloosters. Ze kwamen ook voort uit het proces van verstedelijking dat zich toen overal manifesteerde. Een aantal geestelijke leiders waaronder Franciscus van Assisi († 1226) verkondigden met overtuiging dat de kerkelijke instellingen niet meer opgewassen waren tegen de noden en de opvattingen van hun tijd. Ze wezen op de noodzaak van een nieuwe inhoud voor de oorspronkelijke waarden van armoede en boetedoening. Zo bood Vlaanderen in de eerste helft van de 13de eeuw een uitstekende voedingsbodem voor de opkomende kloosterorden. Op korte tijd
waren er stichtingen van de franciscanen in Gent en Brugge (1225), Leuven en Diest (1228), Oudenaarde, Sint-Truiden en Mechelen (1230). In 1238 vestigden ze zich in Brussel en in 1255 in Ieper. Een andere orde, de augustijnen, legde zich vooral toe op de zorg voor armen en zieken. De augustijnen vestigden zich tussen 1242 en 1252 onder meer in Mechelen, Gent en Brugge.

De hervormingen van het kloosterwezen die men overal nastreefde zouden ook te Waasmunster toegepast worden. In 1238 ontbindt Walter de Marvis, bisschop van Doornik, uit kracht van zijn gezag de verslapte en in slecht aanzien staande communiteit van Hoogendonck. Vervolgens schenkt hij het gasthuis met al zijn toebehoren aan de orde van Citeaux om een abdij voor zuster in te richten, eveneens aan de boorden van de Durme. De eerste zusters werden gerekruteerd uit het klooster ‘Les Prez-Prochins’ uit de bisschopstad. De Doornikse zusters die in 1238 te Waasmunster aankwamen waren reguliere kanunnikessen van de Congregatie van Sint-Victor te Parijs.

De taak van de nieuwe kloosterorde lag vooral in het gebed het verzorgen van armen en zieken. Om de nieuwe gemeenschap aan te moedigen en nieuwe zusters aan te trekken bepaalde Walter de Marvis in de stichtingsoorkonde dat al de goederen, in de toekomst verkregen door de vrijgevigheid van de gelovigen of op andere wijze rechtmatig verkregen, in volle eigendom aan de nieuwe kloostergemeenschap zullen toebehoren. Om de oude herinneringen definitief uit te wissen werd de naam van het oude munster van Hoogendonck vervangen door ‘Abdij van Roosenberg’.

Aanvankelijk komt men in de oorkonden vooral de naam ‘Monte Rosarium’ tegen. Waarom voor deze naam werd gekozen is niet helemaal duidelijk. Het was zeker een verwijzing naar de hoge ligging op een landrug bij de Durme – ook de oude naam ‘Hoogendonck’ duidt op die geografische situering. Verder lag in ‘Roosen’-berg waarschijnlijk een zinspeling op de diep vereerde
patrones van de abdijkerk, de Moeder Gods, in de liturgie vaak met een roos vergeleken. De naam van de abdij wordt ook weergegeven in een sprekend wapenschild: in een zilveren veld, een groene berg waarop drie bloeiende rozen.

De eerste en belangrijkste fase in de geschiedenis van de abdij (Roosenberg I) speelde zich af aan de boorden van de Durme en bestreek meer dan vijf eeuwen, van 1237 tot 1797. Rond de kloostergemeenschap groeide de kern van het dorp Waasmunster. De bewoners gingen van daaruit bossen ontginnen, moerassen langs de oevers van de Durme droogleggen en vervolgens bedijken, wegen aanleggen en handel drijven met voorbijtrekkende Antwerpse en Gentse kooplui.

De Franse Revolutie van 1792, die alle adellijke en kerkelijke instellingen van de kaart wilde vegen, luidde voor de abdij Roosenberg catastrofale tijden in. Op 23 januari 1797 joegen zestien Franse huzaren letterlijk en figuurlijk de religieuzen uit de kloosterlaan. Slechts vier kanunnikessen en enkele lekenzusters bleven in Waasmunster maar mochten de kerkelijke gebouwen niet meer betrekken of bezoeken. Ze vonden een gastvrij onderkomen bij verschillende families uit het dorp. Kort daarna, in 1797, werd de abdij door de Republikeinen opgeheven en vernield. Na enkele jaren bleven van de verlaten en afgebroken gebouwen slechts puinhopen over. Het resterende steenmateriaal werd rond 1825 weggeruimd en getransporteerd naar de Durme-oevers om er de rivierdijken mee te verzwaren. Dit langdurig verval vond bovendien plaats tijdens de vereniging met Holland. De Calvinistische koning Willem I hield de heropbouw van katholieke instellingen drastisch tegen.

Pas in 1830 toen de Belgische omwenteling vrijheid en herstel van de vroegere kerkelijke instellingen bracht, kon men herbouw van de abdij (Roosenberg II) overwegen. Ze werd toen op een andere plaats, in de Kerkstraat te Waasmunster, opgericht.

In 1975 werd de huidige abdij (Roosenberg III) betrokken. Omringd door bossen, noordelijk van de dorpskern, werd een strak gebouw opgetrokken volgens de vooruitstrevende plannen van de Nederlandse benedictijnarchitect Dom Hans van der Laan. In deze omgeving van stilte en ingetogenheid leeft een kleine gemeenschap van zeven Mariazusters van Franciscus. Maar in deze oase van tijdloosheid te midden van een prachtige natuur kunnen ook gasten, al is het maar voor even, afstand nemen van onze jachtige wereld en tot ingetogen rust komen.

Alhoewel de huidige architectuur van de abdij tijdloosheid uitstraalt, kan men toch de rijke culturele en turbulente geschiedenis van Roosenberg op de voet volgen dank zij een interessant en rijk museum. De stuwende kracht achter dit museum was tot 1990 zuster Alina. Sindsdien kwijt zuster Trees zich met hart en ziel om de rijke erfenis van de abdij aan het publiek te laten zien. De
geschiedenis van de abdij komt er tot uiting in tal van oorkonden, boeken en perkamenten. Het prachtige charter van paus Alexander IV uit 1258 bevestigt het bestaan van de abdij Roosenberg en haar pas verworven rechten.

Indrukwekkend en mooi is de Processie-Lieve-Vrouw, vervaardigd in 1733. Het beeld is ontkomen aan de vernietiging van de eerste abdij in de Franse tijd doordat het op een hooizolder bij een boer in Waasmunster werd verstopt. Overweldigend is ook de ambachtelijke kundigheid bij het vervaardigen van het Kruisreliekschrijn uit 1661. De schrijn, samengesteld uit schildpad en ebbenhout, wassen beeldjes, goudborduursel en schelpen en geflankeerd door twee reliektorens, zou de relikwieën van een vijftigtal heiligen inhouden. Kortom, een bezoek aan het museum van de abdij van Roosenberg is een must voor iedereen die is geïnteresseerd in de historie van de abdij en het wel en wee van de Wase bevolking gedurende acht eeuwen.